Adam Johnson - Gestolen leven (2012) roman (Vertaling Miebeth van Horn)****
Dubbelportret

Noord-Korea, ongetwijfeld het meest gesloten – en dus meest onbekende – land ter wereld. Adam Johnson probeert in zijn boek Gestolen leven deze wereld wat opener te maken, zonder te vervallen in een karikatuur. Hiertoe geeft hij de letterlijk naamloze Pak Jun-Do (dat de naam erg gelijkt op de naam van onbekende lijken; John Doe, lijkt geen toeval) groeit op in het wezenkamp van zijn vader, en krijgt hierom – gelijk de echte wezen – (de naam van een van de honderdveertien Verheven Martelaren van de Revolutie) een stem. Dit maakt Gestolen leven tot een portret van een man (een dubbelportret zelfs) en een portret van een land.

Jun-Do’s toch aardig trieste – eerlijk is eerlijk – avontuur laat de lezer voortsnellen over de bijna vijfhonderd bladzijden. Wat begint in een wezenkamp, waar de jonge Jun-Do mag proeven aan de macht over anderen, lijdt naar eerst de donkere gangen onder de gedemilitariseerde zone tussen Noord- en Zuid-Korea. De gevechten in het duister zullen tekenend zijn voor de rest van het boek, en dus zijn leven: altijd behoedzaam zijn, vechtend tegen een schimmige entiteit.

Pak Jun-Do klimt gestaag op de ladder van de macht, maar zal altijd niet meer blijven dan een enkel radertje in de machinerie van de echte macht: de propaganda. De Noord-Koreaanse propagandamachine manipuleert, verzint, en maakt de waarheid, en vindt haar kracht in de eeuwige aanwezigheid in de levens van haar volk. En dan kan het zover komen dat in het slot van de roman een van de honger stervend volk uitzinnig staat te juichen bij een voedselhulpactie van de Geliefde Leider voor die arme Amerikanen.

Ergens halverwege het eerste deel van de roman (De biografie van Jun-Do) wordt het hoogtepunt al bereikt. Jun-Do is vanuit de donkere gangen opgeklommen naar radio-spionage vanaf een Noord-Koreaanse vissersboot. De beklemmende, dubbele opsluiting (gevangen op zee, en alleen luisterend naar de radio-ontvanger) is stuitend beschreven, en vooral zonder de opsmuk en absurditeit die bij terugkomst op land (na een ‘heldendaad’ die Pak Jun-Do’s toekomst gaat bepalen) in volle omvang getoond wordt. —En dus uiteindelijk via een diplomatieke reis naar Texas, in het tweede deel van de roman (De bekentenissen van commandant Ga) leidt tot het ultieme absurdistisch hoogtepunt rondom de voedselhulp. Johnson schrijft nog altijd goed, maar de kracht sprekend vanop zee, krijgt hij niet weer terug.

Toch is het beeld dat Johnson schetst niet enkel absurd, maar ook breed (door een uitmuntende research). Maar Noord-Korea is nu eenmaal een land waar het absurde waarheid is, en vice versa. Dus wat anders valt te verwachten van een land waar de leider elf hole-in-ones slaat tijdens een golftoernooi, en de garnalen voor hem uit het water opspringen?

Het getuigt van durf deze absurde clichés niet te schuwen. En wellicht dat het ook een tegenwicht biedt aan de uitmuntende research die Johnson verrichtte, en de roman een vleugje documentaire geeft. Maar met wat meer durf de absurditeit te vermijden zou een steengoede roman wellicht nog wel beter geworden zijn.