Twitter Facebook Gastenboek

John Lawton

Floor de Graaff ontdekte John Lawton. schreef een column. Daarna volgde een zoektocht naar informatie over Lawton. Hieronder een resultaat: een vertaald interview.

'Mijn boeken gaan over verraad en gebroken harten'

Door : Floor de Graaff

Interview met Livia Vaccaro (bron: website John Lawton)

(Vraag) Waarom schrijft u uw boeken niet in volgorde?

(Anwoord) U bedoelt?

(V) Black Out (Black Out) was uw eerste boek, maar tijdsvolgordelijk is het het vierde boek, denk ik …, ik weet niet zeker …

(A) Ik ook niet, maar wie telt dat nu?

(V) Veel mensen, geloof me, dus waarom?

(A) Het weerspiegelt de manier waarop ik schrijf. Ik schrijf niet vanuit een besef van wat wanneer komt, maar vanuit wat in mijn hoofd opkomt. Elk boek begint zo: er zijn twee personen met elkaar in gesprek. Eerst moet ik uitvinden wie zij zijn, en wat erop volgt. Black Out was het eerste boek, maar het eerste hoofdstuk dat ik schreef, kwam in het boek als hoofdstuk 17. Daarna kwam Old Flames (De lijfwacht), maar de eerste pagina die ik schreef, kwam in het boek als de laatste pagina. Je schrijft vanuit wat zich aandient. Ik ben nooit gaan zitten om vervolgens ‘Hoofdstuk één’ te typen en door te gaan tot ‘Einde’. Hetzelfde geldt voor de volgorde van de boeken. Ik schrijf op wat er is. Als dat inhoudt dat er een verhaal komt dat zich eerder afspeelt dan een al geschreven verhaal, dan is dat maar zo.

(V) Maakt dat het niet juist moeilijk?

(A) U bedoelt voor de lezer?

(V) Nee, voor u als schrijver.

(A) Nee, het schrijfproces maakt zo’n lineair proces onmogelijk.

(V) Maar u moet dat wel allemaal bijhouden, de verhaallijn, pagina’s met aantekeningen, enz.

(A) Rustig maar, ik schrijf niks op. Ooit schreef ik drama. Nog steeds zijn dialogen mijn sterkste kant. Als drama-schrijver kan ik kilometers dialoog in mijn hoofd houden. Duizenden woorden. Het eerste ontwerp bevat vaak alleen maar dialogen. Als er een beetje paniek ontstaat, dan schrijf ik op alles wat ik kan vinden: menu’s uit een vliegtuig, bonnetjes uit de supermarkt enz. Maar ik heb nog nooit een verhaallijn genoteerd.

(V) Uw nieuwste boek (A Lily of the Field - De celliste) is het zevende Troy-boek.

(A) U zegt het.

(V) Was het uw bedoeling er zoveel te schrijven?

(A) Je kunt het nauwelijks ‘veel’ noemen. Kijk eens naar Robert B. Parker en zijn Spenser-serie. Toen hij stierf waren er al 30 verschenen, en ik denk dat er nog wel enkele op de plank liggen. Maar je hebt gelijk, het lag niet in mijn bedoeling er zoveel te schrijven. Ik schreef Black Out als een verhaal op zichzelf. Toen keerde ik terug naar mijn televisiewerk en dacht: dat was het wel. Toen won ik de Smith-award, dat versnelde de zaak enerzijds, maar anderzijds vertraagde het ook, omdat er zes winnaars waren waarvan de boeken gelijktijdig moesten worden uitgebracht. Ik was in Washington aan het filmen toen ik begon te denken om een nieuw boek te schrijven om het gat op te vullen. Gore Vidal gaf me het thema: een luie middag in de ‘Willard’. Hij zei: schrijf een boek over de Suez-crisis in 1965. Dat werd Old Flames. Het jaar daarna kwam Black Out uit, en was ik klaar met filmen. Ik had het gehad met de televisie, vertrok naar New York, en schreef in één keer Old Flames. Meteen daarna het idee voor A little white death (Oneerbare verdiensten), dat een logisch vervolg leek. Dus bleef ik nog een jaar in NY en schreef het derde boek. Maar … het boek flopte. Het is misschien het beste wat me is overkomen, maar het duurde lang voor ik snapte waarom het geen succes was. Niet alleen was het geen verkoopsucces, maar ik zag het nergens in de winkels liggen. Eigenlijk heb ik het tot op de dag van vandaag nog nooit in een Engelse boekwinkel zien liggen. Men zei me (en ik kan het niet bewijzen) dat mijn boek, net als de boeken van veel andere schrijvers, in de grote warenhuizen op voorraad zijn blijven liggen als gevolg van een conflict tussen de uitgevers en de distributiebedrijven. Als dat waar is, is dat de verklaring, maar het is wel ongelooflijk. Het lijkt alsof het boek niet verkocht vanwege gebrek aan belangstelling, terwijl de boekhandels het gewoon niet op voorraad hadden. De boekhandels geven niet het systeem de schuld, maar het boek. Ik was zeer verheugd dat A little white death (Oneerbare verdiensten) toch in de VS uitkwam en in NY werd opgemerkt. Met dank aan mijn agent Marilyn Stasio. Dat plaatste me voor een dilemma: als ik had moeten kiezen, had ik opnieuw een ‘stand alone’-boek geschreven. Ik had al iets in gedachten. Maar dat zou commercieel een domme ‘move’ zijn geweest. Ik moest mezelf’ opnieuw op de kaart zetten. Met een nieuw Troy-verhaal. In dienst van Churchill (Bluffing Mr Churchill) deed dat. Atlantic Monthly Press ging mee, en Columbia Pictures kocht de filmrechten ervan. Dat is de opbrengst van cynisme. Mijn volgende stand alone schrijf ik daarover …

 

(V) Welk boek is dat?

(A) Sweet Sunday.

(V) Waar gaat dat over?

(A) Waar al mijn boeken over gaan, verraad en gebroken harten. Het is het enige boek dat ik ooit heb geschreven over mijn eigen generatie. Het enige waarvoor ik Harold Wilson heb bewonderd, is dat hij Engeland uit de Vietnam-oorlog heeft weten te houden. Hij moet een orkaan van druk hebben weerstaan vanuit Lyndon B. Johnson, maar hij bleef overeind. Hier in de VS was die oorlog bepalend voor mijn generatie die hier opgroeide. Slechts 20 pagina’s spelen zich af in Vietnam. Het gaat veel meer over de meningsverschillen aan het thuisfront.

(V) Had het ook over u zelf kunnen gaan?

(A) Als mijn grootvader niet op een boot naar Liverpool was gestapt in 1911, zou het zeker over mij hebben kunnen gaan. Eens was ik in gesprek met een Vietnamveteraan, toen ik me realiseerde dat als ik Amerikaan was geweest, ik vlak voor het Tet-offensief in 1968 naar Vietnam had gemoeten. Als dat zo was geweest, zou ik trouwens op mijn rug naar Canada zijn gezwommen, om die oorlog te vermijden.

(V) Sweet Sunday? Die titel klinkt bekend.

(A) Het was Norman Mailer’s lijfspreuk toen hij opging voor het burgemeesterschap van New York in 1969. Ik beschreef hem in het boek, en vertelde hem dat ik dat ging doen. Hij vond het niet erg.

(V) Hoe hebt u Mailer ontmoet?

(A) Dat was bij de Actor’s Studio op de West 44ste straat. Ze gaven me –heel vriendelijk- de status van ‘waarnemer’ toen ik hier in NY woonde. Meestal ging ik naar de sessies met schrijvers, die Norman gaf. Hij moedigde jonge schrijvers sterk aan.

(V) Dus Norman Mailer heeft u leren schrijven?

(A) Nee.

(V) U laat vaak bestaande mensen optreden in uw boeken, nietwaar?

(A) Ja. Je kunt volgens mij geen historische fictie schrijven zonder dat je ‘bestaande’ mensen erin laat voorkomen.

(V) Zoals Freud, in uw nieuwste boek, A Lily of the Field (De celliste).

(A) Ja, kort. Net als Quentin Crisp en Guy Burgess en Johnny Dankworth.

(V) Maar het boek gaat over een celliste, in het Damesorkest van Auschwitz. Was zij bestaand?

(A) Ja, dat orkest had een celliste. En nee, in die zin dat ik mijn hoofdpersoon op haar had gebaseerd. De echte celliste heet Anita Lasker. Ze leeft nog steeds. Ze schreef haar memoires 10 of 15 jaar geleden.

(V) Kwam u zo op het idee voor dit boek?

(A) Nee. Ik wist al heel lang van dat orkest. Ik weet niet waar het idee voor dit boek vandaan kwam. Maar ik had de plot rond een celliste en een natuurkundige al klaar voor ik hoorde dat juffrouw Lasker –mevrouw Wallfisch zoals ze nu heet- zelf een boek heeft geschreven. Twee leden van dat orkest lieten hun memoires na. Toevallig was één van hen de celliste. Ik hoopte dat er geluidsopnamen van haar bestonden, maar ik heb ze niet gevonden. Haar zoon, Raphael Wallfisch, is een van Engeland’s meest bekende cellisten. Zijn ‘Kreuzer Sonate’ was tijdens het schrijven van Lily altijd aanwezig. Ik weet niet hoe vaak ik hem heb gehoord. Maar het andere boek, geschreven door Fania Fenelon, is veel bekender. Het is verfilmd met een script van Arthur Miller als basis. Heb ik gemist toen de film uitkwam, maar ik heb een video ervan. Afschuwelijk, absoluut een afschuwelijke film.

(V) En de natuurkundige?

(A) Hij begon alsof hij de spion Klaus Fuchs was, maar ik heb toch geen gebruik gemaakt van karakter of uiterlijk van Fuchs. Alles wat mijn natuurkundige met Fuchs gemeen heeft, is dat ze allebei werkten aan de atoombom in Nieuw Mexico. Sommige van de wetenschappers met wie de natuurkundige werkt, bestonden echt, zoals Oppenheimer, die heel even langskomt. En ik had veel plezier aan Leo Szilard. Ik denk dat ik hem goed getroffen heb.

(V) Je zei zonet dat al je boeken gingen over verraad en hartzeer. Zelfs de ‘mysteries’.

(A) Laat me je glas even bijschenken, Livia, zodat je je mond kunt spoelen.

(V) ???

(A) Ik schrijf geen ‘mysteries’, in mijn woordenschat is het een obsceen woord, net als politie-procedures. Het is een andere manier van zeggen dat je verf hebt zien drogen.

(V) Teer punt, zeker?

(A) Neem een slokje, Liv, en ga niet discussiëren. Het is eerder grappig dan een teer punt. Een oude vriend belde me deze week op en zei dat hij een blog had gelezen over Second violin. De kern ervan was: ‘Afschuwelijk, allemaal over de Jodenvervolging. Als ik dat had willen hebben, had ik geen boek gekocht waarvan ik dacht dat het een fijn ontspannend moordmysterie was’.

(V) Een fijn ontspannend moordmysterie?

(A) Het is een mening …

(V) Zeker. Maar je hebt de vraag niet beantwoord.

(A) Jawel. Als je vraagt in welke categorie ik thuishoor, dan krijg je een lang antwoord, zoiets als ‘historische politieke thrillers met een vleugje romantiek, verpakt in een zwarte omslag’.

(V) Ik heb bijna spijt dat ik het gevraagd heb. Verpakt in een zwarte omslag, dat is als een echo.

(A) Ik denk dat je ‘resonerend’ bedoelt.

(V) Ja. Ander onderwerp. Rusland, en het Russische gedoe. Waarom is je hoofdpersoon Russisch? Of in elk geval zijn familie.

(A) Het begon als een spitsvondigheid. Iets aparts dat hem de mogelijkheid bood om vanaf de zijlijn naar de Engelse samenleving te kijken. Dat maakt hem een outsider, maar van binnenuit.

(V) Wil je vanaf de zijlijn naar Engeland kijken?

(A) Absoluut, dat is essentieel. Als schrijver moet je een perspectief hebben op je eigen land. Patriottisme is geen waarde, eigenlijk is het een kwaad. Geen enkele schrijver of journalist kan zich patriottisme veroorloven. Je moet weet hebben van het ergste en het opschrijven zodat anderen het ook kunnen kennen. Zijn Russisch-zijn hielp daarbij.

(V) Waarom Russisch? Waarom bijvoorbeeld niet Frans?

(A) Ik heb Russisch gestudeerd. Misschien omdat ik Dostojewski en Tsjechov in het origineel wilde lezen. Maar ik was niet goed genoeg. En de cursus was erg georiënteerd op de Sovjet-Unie. Ik had nog lang kunnen ploeteren op een tekst over het opwekken van hydro-electrische energie in het Donbass-bekken, maar ik denk niet dat ik verder zou komen dan de openingszin van ‘Anna Karenina’. Die halfbakken beslissing heeft zich wel uitbetaald. Ik had geen flauw idee toen ik hem Russisch maakte dat hij ooit in nog te verschijnen boeken met Chroetsjov zou praten, of op een Philby-achtige wijze Moskou bezoeken. Terugblikkend zou het stom zijn geweest om hem niet Russisch te maken.

(V) Waarom Auschwitz?

(A) Hmmm, weet ik niet.

(V) Maar niet iets wat iemand zomaar zou kiezen.

(A) God, nee. Allesbehalve dat. Er gaan maar zo’n 23 pagina’s over Auschwitz, niet meer dan ik schreef over Vietnam, maar het schrijven ervan duurde net zo lang als de rest van het boek. Het lijkt wel Thomas Hardy: zoiets als ‘het kan altijd nog beter of erger’. Auschwitz … Kan het nog erger? Mischien wel. Treblinka. Dat is het ergste.

(V) Denk je dat elke schrijver te maken krijgt met het ergste?

(A) Moeilijk te zeggen. Ja, en dat betekent niet meteen dat je over Auschwitz moet schrijven. Toch denk ik dat iedereen over Auschwitz moet lezen. En je moet een sterke maag hebben om over Treblinka te kunnen lezen.

(V) Waar was dat?

(A) In Polen. Ik denk dat alle vernietigingskampen in Polen waren. Treblinka is uniek. De gevangenen kwamen in opstand, staken het kamp in brand, waarna de nazi’s alle sporen die herinnerden aan het kamp uitwisten. Er waren maar 40 overlevenden. Op de een of andere manier heeft de Franse schrijver Jean-Francois Steiner een dozijn van hen gevonden en zijn boek gebaseerd op hun herinneringen. Het is een erg vreemd boek, en er is veel over gedebatteerd. Het lijkt op een gedramatiseerde documentaire. Ik denk dat ik dichterbij kan komen dan dat boek.

(V) Wanneer was dat?

(A) Ergens halverwege de jaren zestig (van de vorige eeuw). Ongeveer 10 jaar na de film van Alan Resnais over Auschwitz, ‘Nuit et Brouillard’. Ik denk dat die film een nieuwe bereidheid veroorzaakte om naar het verleden te kijken. Primo Levi’s ‘If This Is A Man’ verscheen eind jaren veertig, en het kreeg geen aandacht. Steiner’s boek daarentegen was een bestseller. En natuurlijk veroorzaakte Resnais een discussie: veel mensen hadden er belang bij dat de film verboden werd. Nu opeens bedenk ik me dat ik de film halverwege de jaren 60 voor het eerst zag. Het bestaan van een orkest in Auschwitz wordt daarin enkele malen genoemd. Misschien heb ik dat toen opgeslagen. Misschien zat het meer dan 40 jaar in mijn onderbewuste.

 

(V) Wat frappeerde je daarin het meest?

(A) Dat het zo bizar is. Miljoenen mensen gaan dood, en de Duitsers willen een orkest, - of eigenlijk twee orkesten, want ook de mannen hadden een orkest om de slaven met walsen en tango’s te begeleiden naar hun werk of naar hun dood. Het was een illusie, een waanidee. In Treblinka was het waanidee een zinsbegoocheling: een nepstation met een geschilderde klok die de mensen ervan moest overtuigen dat alles normaal was. In Auschwitz het waanidee dat de Duitsers volhielden dat hun cultuur nog betekenis had. Dat omdat Bach en Beethoven Duits waren, hun cultuur blijvend was. In een tijd waarin Duits-zijn geen betekenis meer had.

(V) Maar je schrijft niet over Duitse cultuur.

(A) Nee, ik schrijf over een individu. Ik denk dat ze eigenlijk goed was. Ik maakte haar onplezierig. Een jaar in de hel laat zijn sporen nietr na op een engel, maar wel op iemand die al gebrekkig is.

(V) Kunnen we ons licht over iets anders laten schijnen?

(A) Als je wilt …

(V) Waar werk je?

(A) Overal waar het kan.

(V) Kom nou …

(A) OK, gewoonlijk ga ik weg. De eerste boeken schreef ik hier in New York. Een ander in Italië. Ik heb meer schrijftafels dan sommige mannen broeken.

(V) Wat maakt dat je welke plek opzoekt?

(A) Geen idee. Heeft iets te maken met stemming, of met het weer. Maar ik veronderstel dat elke plek iets van het donker vertegenwoordigt.

(V) Luister je tijdens het schrijven naar muziek?

(A) Dat kan ik wel. Met een Quad-versterker van 200 Watt. Nee hoor, ik schrijf, of ik luister, en als ik eenmaal aan het schrijven ben, vallen geluiden me niet eens meer op. Schrijven is als zitten in een cocon. Een luchtbel van verslaving.

(V) Is schrijven een verslaving?

(A) Schrijvers gaan als ze ouder worden, steeds minder naar buiten. Isaak Asimov kwam nooit zijn huis uit. Proust schreef in een kamer die met kurk was bekleed. Er zijn zoveel voorbeelden. Schrijven is verslavend. Dat creëert de luchtbel.

(V) Denk je dat dat met je gebeurt?

(A) Misschien. Er komt een dag dat ik geen telefoon meer heb. Ik kan mijn meeste mail al ongelezen laten liggen. Ik rijd geen auto. Ik leg alle uitnodigingen voor feestjes naast me neer. De dingen die ik voor mijn werk in het publiek moet doen, die doe ik, maar soms verafschuw ik het. Misschien laat ik het ooit achter me, maar niet binnen enkele jaren.

(V) U houdt niet van mensen?

(A) waarom vraag je dat?

(V) U zei net dat u niet van … houdt.

A) Maak je nu een grapje? (Lawton) O. Liv, je glas is alweer leeg. Drink nog wat, en laat het los. En leg je schrijfblok weg.

Einde interview

Naar meer informatie over John Lawton: o.a. beschrijving van zijn boeken en over Troy

(door Floor de Graaff)